spitten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  spitten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈspɪtə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • spit·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘uitgraven’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
spitten
spitte
gespit
zwak -t volledig

Werkwoord

spitten

  1. overgankelijk met een spade grond keren
    • Een stuk van een achtertuin is gisteren gespit. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

despittenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord spit

Werkwoord

vervoeging van
spitten

spitten

  1. meervoud verleden tijd van spitten
    • Wij spitten. 
    • Jullie spitten. 
    • Zij spitten. 

Gangbaarheid

  • Het woord spitten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.