stain

Engels

Uitspraak
  • IPA: /steɪn/
enkelvoud meervoud
stain stains

Zelfstandig naamwoord

stain

  1. vlek
vervoeging
onbepaalde wijs to  stain 
he/she/it  stains 
verleden tijd  stained 
voltooid
deelwoord
 stained 
onvoltooid
deelwoord
 staining 
gebiedende wijs  stain 

Werkwoord

stain

  1. overgankelijk besmeuren, bevlekken
  2. overgankelijk, (materiaalkunde) beitsen




Gronings

Woordafbreking
  • stain

Zelfstandig naamwoord

stain

  1. pit (van vrucht)
  2. steen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.