stoker
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: stoker (hulp, bestand)
Woordafbreking
- sto·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stoker | stokers |
verkleinwoord | stokertje | stokertjes |
Zelfstandig naamwoord
de stoker m
- (beroep) iemand die het onderhouden van een vuur als beroep heeft
- kwaadspreker
- storm
- de achterste rijder op een tandem
Hyponiemen
- brandewijnstoker, gasstoker, onruststoker, ruwstoker, tandenstoker
Afgeleide begrippen
- stokerskramp, stokersmastelle, stokerswater
Gangbaarheid
- Het woord stoker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stoker" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ stoker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.