terugzakken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  terugzakken    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • te·rug·zak·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

terugzakken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
terugzakken
zakte terug
teruggezakt
zwak -t volledig
  1. langzaam minder worden
    • Door de nieuwe coronagolf zag het de horecaondernemer het bezoek aan zijn zaak, na een kortdurende opleving, weer terugzakken. 
     De onlangs aangetreden topman Steven van Rijswijk benadrukte dat de bank ondanks de omstandigheden de rente-inkomsten maar licht zag terugzakken.[1]
  2. wederkerend (sport) (wielrennen) zich laten inhalen door een groep waaruit men eerder is ontsnapt
    • Na de tussensprint liet de wielrenner zich weer terugzakken in het peloton 
     Hij liet zich niet veel later weer terugzakken en keerde met ploeggenoot Casper Pedersen terug in het peloton.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord terugzakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron “NN Group koploper in licht hogere AEX” (06-08-2020), Reformatorisch Dagblad
  2. Weblink bron “Alleen maar vreugde bij Sunweb: 'De sfeer is supergoed en de benen ook'” (2 SEPTEMBER 2020), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.