titulair

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  titulair    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ti·tu·lair
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘als eretitel voerend’ voor het eerst aangetroffen in 1660 [1]
  • afgeleid van het Franse titulaire met het achtervoegsel -air [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen titulairtitulairdertitulairst
verbogen titulairetitulairderetitulairste
partitief titulairstitulairders-

Bijvoeglijk naamwoord

titulair [3]

  1. een titel bezittend zonder de daarbij horende plichten (functie) of rechten (beloning)
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord titulair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
81 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.