functie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  functie    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈfʏŋksi/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • func·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • Van Frans fonction. Verder te herleiden tot Latijn functio (< fungi). In de betekenis van ‘ambt’ voor het eerst aangetroffen in 1652 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord functie functies
verkleinwoord functietje functietjes

Zelfstandig naamwoord

defunctiev

  1. doel of taak binnen een geheel van een systeem of apparaat
    • De functie van de antenne is om het radiosignaal te ontvangen. 
    • De functionaliteit is het geheel aan functies. 
  2. (economie) positie [5], ambt of betrekking [2] binnen een bedrijf of andere organisatie
    • Wat is de functie van die nieuwe werknemer? 
  3. (wiskunde) relatie die de afhankelijkheid van één element (de functiewaarde) van één of meer andere definieert
    • Sinus en cosinus zijn periodieke functies.. 
  4. (informatica) een subroutine (als eenheid beschouwd deel van een computerprogramma dat aangeroepen kan worden) die een waarde oplevert
    • De ontwikkelaar had uitgevonden in welke functie het programma fout ging. 
    • Onderdeel van de systeemontwikkelingsmethodologie is een rapport dat bestaat uit een volledige beschrijving van de functies van het informatiesysteem. 
Synoniemen
Typische woordcombinaties

[2] "positie, ambt of betrekking"

  • In functie zijn.
  • Uit zijn functie ontheven worden.
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord functie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.