tjokker

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord tjokker tjokkers
verkleinwoord tjokkertjie tjokkertjies

Zelfstandig naamwoord

tjokker

  1. kleine jongen
    «Ek onthou skielik 'n 12-jarige tjokkertjie, in standerd 4 met 'n oorprobleem.[1]»
    Ik kan me een twaalfjarig mannetje in de vierde klas herinneren met een oorprobleem.
  2. (weinig gebruikt) een grote neus
    «Hy het 'n yslike tjokker
    Hij heeft een kanjer van een gok.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.