transit

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  transit    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • tran·sit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘doorvoer’ voor het eerst aangetroffen in 1833 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord transit transits
verkleinwoord transitje transitjes

Zelfstandig naamwoord

detransitm

  1. (medisch) doorvoer
  2. tussenstop
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord transit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.