trassen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  trassen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈtrɑsə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • tras·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • [werkwoord] van tras met het achtervoegsel -en [1][2]
  • [zelfstandig naamwoord] tras met uitgang -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
trassen
traste
getrast
zwak -t volledig

Werkwoord

trassen

  1. (bouwkunde) met cement die gemalen tufsteen (tras) bevat metselen of bestrijken
  2. (landbouw) de onderste bladen van suikerriet weghalen

Zelfstandig naamwoord

detrassenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord tras

Gangbaarheid

  • Het woord trassen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
29 %van de Nederlanders;
20 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.