uitbetalen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitbetalen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • uit·be·ta·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitbetalen
betaalde uit
uitbetaald
zwak -d volledig

Werkwoord

uitbetalen

  1. ditransitief geld geven om de kosten te voldoen
    • Ze hebben zijn salaris net op het juiste moment uitbetaald. 

Gangbaarheid

  • Het woord uitbetalen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.