visitator

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  visitator    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • vi·si·ta·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord visitator visitatoren
visitators
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

devisitatorm

  1. (beroep) iemand die een (kerk)visitatie uitvoert
Hyponiemen
  • kerkvisitator

Gangbaarheid

  • Het woord visitator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
78 %van de Nederlanders;
62 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.