welsprekendheid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  welsprekendheid    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • wel·spre·kend·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord welsprekendheid -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dewelsprekendheidv

  1. vermogen om als spreker overtuigend over te komen
     De welsprekendheid stroomde uit hem, hij had echt een buitengewoon goed humeur, was bijna euforisch.[2]
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • baliewelsprekendheid, kanselwelsprekendheid
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord welsprekendheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.