welsprekendheid
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: welsprekendheid (hulp, bestand)
Woordafbreking
- wel·spre·kend·heid
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van welsprekend met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | welsprekendheid | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de welsprekendheid v
- vermogen om als spreker overtuigend over te komen
- ▸ De welsprekendheid stroomde uit hem, hij had echt een buitengewoon goed humeur, was bijna euforisch.[2]
Verwante begrippen
- eloquentie, redekunst, redenaarsgave, redenaarstalent, welbespraaktheid
Hyponiemen
- baliewelsprekendheid, kanselwelsprekendheid
Vertalingen
1.
|
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord welsprekendheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.