welwijs
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: welwijs (hulp, bestand)
- IPA: / wɛlˈwɛis / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- wel·wijs
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van wel bw en wijs bn [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | welwijs | welwijzer | welwijst |
verbogen | welwijze | welwijzere | welwijste |
partitief | welwijs | welwijzers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
welwijs
- (verouderd) heel verstandig
- ▸ ⧖ Daar ginder in 't stamhuis van de Straks was intusschen onder 't welwijs bestuur van mijnheer Steven die onderwijl ook de waardigheden van diaken en raadslid in zich vereenigd had, alles den ouden geregelden gang gegaan.[2]
Synoniemen
- [1] wijs, verstandig
Uitdrukkingen en gezegden
- niet welwijs zijnvreemd of dom zijn; niet goed bij zijn hoofd zijn
Gangbaarheid
- Het woord 'welwijs' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "welwijs" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Drie broeders, een verhaal uit het leven in: Java-bode (16 april 1856), Bruining, Batavia, p. 2 kol. 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.