wel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wel    (hulp, bestand)
  • IPA: /wɛl/ (1 lettergreep); /ʋɛl/
Woordafbreking
  • wel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bron’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1001 [1] [2] [3] [4]
  • In de betekenis "goed" van het Oudnederlandse wala. Via het Protogermaanse *welō verder te herleiden tot Proto-Indo-Europees uelh1-, uolh1-, "kiezen" (zelfde wortel als willen) [4]
stellend
onverbogen wel
verbogen

Bijwoord

wel

  1. een ontkenning weerleggend, vaak geschreven met accentteken
    • Ik denk dat hij het wél gedaan heeft. 
  2. een toegeving makend; weliswaar
    • Hij is wel aanwezig, maar hij let niet op. 
    • Ik heb veel haar op mijn benen en armen, wel nauwelijks zichtbaar omdat ik heel licht ben. 
    • Ik zou nou toch nog maar wel eens even goed nadenken! 
  3. een grote hoeveelheid van iets benadrukkend, waarbij tegelijk verbazing en/of verwondering wordt uitgedrukt
    • Hij heeft wel zes pannenkoeken naar binnen zitten werken. 
  4. bevestiging zoekend voor iets onzekers
    • Heb je het licht wel uitgedaan? 
    • Klopt dat wel? 
    • Doet deze het wel? 
  5. bevestiging zoekend voor iets dat min of meer vaststaat, iets veronderstellend
    • Je zult wel dorst hebben? 
    • Ach, het zal wel lukken. 
  6. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord, (verouderd) goed, gunstig
    • Hij vaart er wel bij. 
    • weldoen: Doe wel en zie niet om. 
Schrijfwijzen
  • wél (beklemtoonde vorm)
  • wèl (alternatief voor beklemtoonde vorm tot 1996)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Spreekwoorden
Vertalingen

Tussenwerpsel

wel

  1. uitdrukking van verbazing
    • Wel, wel, wie hebben we daar! 
  2. gebruikt om iets in te leiden of nader te verduidelijken; welnu
    • Wel, dit ging als volgt.... 
    • Wel, vertel eens op! 
enkelvoud meervoud
naamwoord wel wellen
verkleinwoord welletje welletjes

Zelfstandig naamwoord

dewelv/m

  1. (waterbeheer) een plaats waar water uit de grond tevoorschijn komt
    • Er zit een wel onder onze kelder en dat water moet afgepompt. 
Synoniemen
Hyponiemen
  • bronwel
Afgeleide begrippen
stellend
onverbogen wel
verbogen (alleen
predicaat)

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord

wel

  1. gezond, in orde
    • Ik ben niet wel. 
Antoniemen

Werkwoord

vervoeging van
wellen

wel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wellen
    • Ik wel. 
  2. gebiedende wijs van wellen
    • Wel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wellen
    • Wel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord wel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Nedersaksisch

Bijwoord

wel

  1. wel

Vragend voornaamwoord

wel

  1. wie; vragend voornaamwoord dat vraagt naar een persoon
Schrijfwijzen
Synoniemen
  • 'keen
  • welkeen
  • wokeen

Urkers

Bijwoord

wel

  1. wel

Veluws

Bijwoord

wel

  1. (Oost-Veluws) wel

Westfaals

Vragend voornaamwoord

wel

  1. (Münsterlands) wie; vragend voornaamwoord dat vraagt naar een persoon
Schrijfwijzen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.