< wezen

wezen/vervoeging

vervoeging van het Nederlandse werkwoord wezen
tegenwoordige tijd verleden tijd toekomende tijd
enkelvoud meervoud enkelvoud meervoud enkelvoud meervoud
ik- wij, we- ikwas wij, wewaren ikzal wezen wij, wezullen wezen
jij, je, U
gij, ge
- jullie- jij, je, U
gij, ge
was
waart
julliewaren jij, je, U
gij, ge
zal, zult wezen
zult wezen
julliezullen wezen
hij, zij, het- zij, ze- hij, zij, hetwas zij, zewaren hij, zij, hetzal wezen zij, zezullen wezen
onvoltooid deelwoordvoltooide tijdgebiedende wijsaanvoegende wijs
-geweest zijnwees, weest(zij)
ware
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.