win

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  win    (hulp, bestand)
  • IPA: /wɪn/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /ʋɪn/
    • (Vlaanderen, Brabant): /β̞ɪn/
    • (Limburg): /wɪn/
Woordafbreking
  • win

Werkwoord

vervoeging van
winnen

win

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van winnen
    • Ik win. 
  2. gebiedende wijs van winnen
    • Win! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van winnen
    • Win je? 

Gangbaarheid

  • Het woord win staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  win    (hulp, bestand)
vervoeging
onbepaalde wijs to  win 
he/she/it  wins 
verleden tijd  won 
voltooid
deelwoord
 won 
onvoltooid
deelwoord
 winning 
gebiedende wijs  win 

Werkwoord

win

  1. winnen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.