won

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  won    (hulp, bestand)
  • IPA: /wɔn/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /ʋɔn/
    • (Vlaanderen, Brabant): /β̞ɔn/
    • (Limburg): /wɔn/
Woordafbreking
  • won
Woordherkomst en -opbouw
  • zn: van Koreaans 원 (won), in de betekenis van ‘munteenheid van Zuid- en later Noord-Korea’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1966 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord won wons
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dewonm

  1. (financieel) benaming voor verschillende munteenheden uit Korea
    • Een lage koers van de won is goed voor de Koreaanse export. 
  2. (numismatiek) (Korea) munt of biljet met de waarde van 1 won
    • De Koreaan had alleen een paar wons bij zich. 
Schrijfwijzen
Hyponiemen

Werkwoord

vervoeging van
winnen

won

  1. enkelvoud verleden tijd van winnen
    • Ik won. 
    • Jij won. 
    • Hij, zij, het won. 

Gangbaarheid

  • Het woord won staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Engels

Werkwoord

won

  1. verleden tijd van win
  2. voltooid deelwoord van win
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.