wollen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wollen    (hulp, bestand)
  • IPA: /wɔlə(n)/
Woordafbreking
  • wol·len
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van wol met het achtervoegsel -en
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

wollen

  1. gemaakt van wol
    • Hij draagt sinds kort weer wollen sokken. 
     Verder zaten er handschoenen, een lange wollen onderbroek, een sneeuwbril en een hele lading pillen in.[1]
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord wollen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  wollen    (hulp, bestand)
  • Geluid:  wollen    (hulp, bestand)
  • IPA: [ˈvɔlən]
Woordafbreking
  • wol·len
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wollen
[ˈvɔlən]
wollte
[ˈvɔltə]
gewollt
[geˈvɔlt]
volledig

Werkwoord

wollen

  1. modaal werkwoord willen
    «Ich wollte gerade meine E-Mails abrufen.»
    Ik wilde gewoon mijn e-mail checken.
stellend vergrotend overtreffend
wollen


alle verbuigingsvormen

Bijvoeglijk naamwoord

wollen

  1. wollen, van wol
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.