zelfloos

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zelfloos    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzɛləfˌlos/ (2 of 3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • zelf·loos
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen zelflooszelflozerzelfloost
verbogen zelflozezelflozerezelflooste
partitief zelflooszelflozers-

Bijvoeglijk naamwoord

zelfloos

  1. zonder aandacht voor eigen voorkeuren en belangen
     In een boutade heeft A. Loisy eens gezegd: Jezus predikte het komende rijk Gods en wat gekomen is, is de kerk! Juister zouden we kunnen zeggen: zelfloos, alleen bezorgd om zijn medemensen, verkondigde Jezus het komende rijk Gods, en gekomen ís dat rijk, de verrezen Gekruisigde geheten.[2]
Schrijfwijzen
  • zelveloos
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord zelfloos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron
    Edward Schillebeeckx
    “Jezus, het verhaal van een levende.”, 10de druk (2000), Uitgeverij H. Nelissen, Baarn, ISBN 9024415225, p. 328 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.