zetter
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: zetter (hulp, bestand)
Woordafbreking
- zet·ter
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘tekstopmaker’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1567 [1]
- afgeleid van zetten met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zetter | zetters |
verkleinwoord | zettertje | zettertjes |
Zelfstandig naamwoord
de zetter m [3]
- (beroep) iemand die of iets dat zet, vaak een letterzetter
Hyponiemen
|
Verwante begrippen
- zetster
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord zetter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zetter" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "zetter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zetter op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.