zoel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zoel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • zoel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘lauw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1576 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen zoelzoelerzoelst
verbogen zoelezoelerezoelste
partitief zoelszoelers-

Bijvoeglijk naamwoord

zoel

  1. aangenaam warm
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
zoelen

zoel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoelen
    • Ik zoel. 
  2. gebiedende wijs van zoelen
    • Zoel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoelen
    • Zoel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord zoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
33 %van de Nederlanders;
18 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.