bas

Nederlands

Niet te verwarren met: Bas
Uitspraak
  • Geluid:  bas    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɑs/
Woordafbreking
  • bas
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: stuiver, dubbeltje’ voor het eerst aangetroffen in 1860 [1] [2]
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘laagste stem’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1552 [3]
  • [4]
  • [2.5, 2.6] Herkomst: Jiddisj [5]
enkelvoud meervoud
naamwoord bas bassen
verkleinwoord basje basjes

Zelfstandig naamwoord

debasm [6] [7] [8] [9] [10]

  1. zanger met een basstem, baszanger

debasv/m

  1. laagste partij in een muziekstuk
    • Op de piano speelt men met de linkerhand de baspartij 
  2. laagste mannenstem
  3. (muziek) (beroep) een zanger met deze lage mannenstem
    • De corpulente man had een prachtige bas 
  4. (muziekinstrument) het laagstklinkende muziekinstrument uit een familie, bijvoorbeeld contrabas, basgitaar etc.
    • De contrabas wordt staande bespeeld. 
     Nog zo'n typerende zwart-wit-foto is een groepsportret van een stel muzikanten uit Assen. Samen stonden ze bekend als de Showboot, een soort revuegezelschap waarmee ze langs feestzalen gingen. Harry Muskee staat in het midden in zwart kostuum. Hij heeft een grote bas voor zich, de handen op de snaren. Hij kijkt broeierig, hij heeft de blues. Het was op de drempel van de sixties.[11]
  5. (Jiddisch-Hebreeuws) dochter, meisje
  6. (Jiddisch-Hebreeuws) stuiver
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bassen

bas

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bassen
    • Ik bas. 
  2. gebiedende wijs van bassen
    • Bas! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bassen
    • Bas je? 

Gangbaarheid

  • Het woord bas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[12]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • IPA: /bɑs/

Zelfstandig naamwoord

bas

  1. (plantkunde) bast; buitenste laag van een boom, meestal het geheel van schors en aangroeilaag
  2. (muziek) bas; een lage mannenstem
  3. (muziekinstrument) bas, basgitaar; een gewoonlijk elektrisch of elektronisch versterkt viersnarig instrument met een lage ligging
  4. (muziek)(beroep) bas; een zanger met deze lage mannenstem [2]
  1. baskitaar

Meer informatie

Limburgs

Zelfstandig naamwoord

bas

  1. (muziek) bas

Middelengels

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudfranse bas

Bijvoeglijk naamwoord

bas

  1. laag, kort
  2. laag geplaatst
  3. stil
  4. arm

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  bas    (hulp, bestand)
  • IPA: /ba/, /bɑ/
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   bas bas
  vrouwelijk   basse basses

Bijvoeglijk naamwoord

bas

  1. laag
  2. (geologie) laaggelegen

Pools

Zelfstandig naamwoord

bas monbezield

  1. (muziek) bas; een lage mannenstem
  2. (muziekinstrument) bas; het laagstklinkende muziekinstrument uit een familie, bijvoorbeeld contrabas, basgitaar etc.
  3. (muziek) bas; de laagste stem in een meerstemmige compositie
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
  • basistka v

Meer informatie

Zelfstandig naamwoord

bas m

  1. (muziek)(beroep) bas; een zanger met deze lage mannenstem

Slowaaks

Uitspraak
  • IPA: /bas/
Woordafbreking
  • bas

Zelfstandig naamwoord

bas monbezield

  1. (muziek) bas; een lage mannenstem
  2. (muziekinstrument) bas; het laagstklinkende muziekinstrument uit een familie, bijvoorbeeld contrabas, basgitaar etc.
  3. (muziek) bas; de laagste stem in een meerstemmige compositie
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
  • generálny bas
Verwante begrippen

Meer informatie

Zelfstandig naamwoord

bas mbezield

  1. (muziek)(beroep) bas; een zanger met deze lage mannenstem

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bas/
Woordafbreking
  • bas
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Italiaanse basso

Zelfstandig naamwoord

bas monbezield

  1. (muziek) bas; een lage mannenstem
  2. (muziekinstrument) bas; het laagstklinkende muziekinstrument uit een familie, bijvoorbeeld contrabas, basgitaar etc.
  3. (muziek) bas; de laagste stem in een meerstemmige compositie
Afgeleide begrippen
  • bas-
  • basák mbezield
  • basař mbezield
  • basista mbezield
  • basklarinet monbezield
  • baskytara v
  • baskřídlovka v
  • basový
  • baspozoun monbezield
  • bastrumpeta v
  • basy monbezieldmv
  • kontrabas monbezield
Verwante begrippen
  • kontrabasista mbezield
  • kontrabasistka v
  • kontrabasový

Meer informatie

Verwijzingen

    Zelfstandig naamwoord

    bas mbezield

    1. (muziek)(beroep) bas; een zanger met deze lage mannenstem



    Afgeleide begrippen

    Zelfstandig naamwoord

    bas

    1. genitief meervoud van basa

    Cimbrisch

    Woordherkomst en -opbouw
    • Afgeleid van Middelhoogduits waz

    Voornaamwoord

    bas

    1. wat