naamwoord
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: naamwoord (hulp, bestand)
- IPA: /namwort/
Woordafbreking
- naam·woord
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van naam en woord
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | naamwoord | naamwoorden |
| verkleinwoord | naamwoordje | naamwoordjes |
Zelfstandig naamwoord
het naamwoord o
- (grammatica) een woord dat een persoon of zaak noemt, bepaalt of aanduidt
- Substantieven zijn zelfstandige naamwoorden, adjectieven zijn bijvoeglijke naamwoorden.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- naamwoordelijk, naamwoordgroep, naamwoordsvorm
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een woord dat een persoon of zaak noemt, bepaalt of aanduidt
Gangbaarheid
- Het woord naamwoord staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "naamwoord" herkend door:
| 98 % | van de Nederlanders; |
| 99 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Uitspraak
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | naamwoord | naamwoorde |
Zelfstandig naamwoord
naamwoord