voegwoord
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: voegwoord (hulp, bestand)
- IPA: /ˈvuxʋoːrt/
Woordafbreking
- voeg·woord
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘conjunctie’ voor het eerst aangetroffen in 1666 [1]
- samenstelling van voeg ww en woord [2]
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | voegwoord | voegwoorden |
| verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het voegwoord o
- (grammatica) een woord dat twee zinsdelen met elkaar verbindt (woordsoort)
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
- voegwoordelijk, voegwoordgroep, voegwoordprobleem
Verwante begrippen
enige Nederlandse voegwoorden
|
|
Vertalingen
1.
|
Gangbaarheid
- Het woord voegwoord staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voegwoord" herkend door:
| 98 % | van de Nederlanders; |
| 99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "voegwoord" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ voegwoord op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Uitspraak
- IPA: /ˈfuxvuə̯rt/
Zelfstandig naamwoord
voegwoord