Apotheker

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  Apotheker    (hulp, bestand)
  • IPA: / apoˈteːkɐ /
Woordafbreking
  • Apo·the·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Latijnse zelfstandige naamwoord apothecarius
enkelvoud meervoud
nominatief der Apothekerdie Apotheker
genitief des Apothekersder Apotheker
datief dem Apothekerden Apothekern
accusatief den Apothekerdie Apotheker

Zelfstandig naamwoord

Apotheker, m

  1. (beroep), (farmacologie) apotheker (mannelijke vorm)
Synoniemen
  • Pharmazeut
Hyperoniemen
  • Heilberuf
Afgeleide begrippen
  • Apothekerbank
  • Apothekerfauna
  • Apothekergarten
  • Apothekergewicht
  • Apothekerin (vrouwelijke vorm)
  • Apothekerkammer
  • Apothekerverband
  • Apothekerwaage
Verwante begrippen
  • Apotheke
  • Arznei
  • Heilmittel
  • Internetapotheke
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.