Geschlechtsverkehr

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  Geschlechtsverkehr    (hulp, bestand)
  • IPA: / ɡəˈʃlɛçʦfɛɐ̯ˌkeːɐ̯ /
Woordafbreking
  • Ge·schlechts·ver·kehr
enkelvoud meervoud
nominatief der Geschlechtsverkehr-
genitief des Geschlechtsverkehrs-
datief dem Geschlechtsverkehr-
accusatief den Geschlechtsverkehr-

Zelfstandig naamwoord

Geschlechtsverkehr, m

  1. geslachtsgemeenschap, gemeenschap
    «Sie hatten Geschlechtsverkehr, obwohl sie sich erst vor kurzem kennengelernt hatten.»
    Zij hadden geslachtsgemeenschap, hoewel ze elkaar kort geleden hebben leren kennen.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.