Mund
Duits
Uitspraak
- Geluid: Mund (hulp, bestand)
- IPA: / mʊnt /
Woordafbreking
- Mund
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van Middelhoogduits: munt zn ← Oudhoogduits: mund zn met Germaanse wortels, gedocumenteerd sinds de 8e eeuw
Naar frequentie | 749 |
---|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Mund | die Münder |
genitief | des Mundes des Munds | der Münder |
datief | dem Mund dem Munde | den Mündern |
accusatief | den Mund | die Münder |
Zelfstandig naamwoord
Mund, m
- (anatomie) mond
- «Einen Geschmack im Mund haben.»
- Een smaak in de mond hebben.
- «Einen Geschmack im Mund haben.»
- (figuurlijk) een verklaring van een persoon of die persoon zelf
- (figuurlijk) een mondachtige opening
- [1]: Ein Mund
Een mond
Hyperoniemen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
|
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.