Noord
Niet te verwarren met: noord |
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: Noord (hulp, bestand)
- IPA: /nort/
Woordafbreking
- Noord
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | bezitsvorm | meervoud | |
---|---|---|---|
naamwoord | Noord | Noords | - |
verkleinwoord | - | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het Noord o
- Noorden, als aanduiding van een gebied dat in het Noorden ligt; de precieze betekenis hangt af van de context
- «Ellen woont al heel lang in de binnenstad, maar ze is ooit in Noord geboren.»
- een stadsdeel
- «Als het gaat om de wereldhandel hebben Noord en Zuid elkaar nodig.»
- de meer ontwikkelde landen
- «Ellen woont al heel lang in de binnenstad, maar ze is ooit in Noord geboren.»
enkelvoud | bezitsvorm | meervoud | |
---|---|---|---|
naamwoord | Noord | - | - |
verkleinwoord | - | - | - |
Eigennaam
Noord m[3]
Gangbaarheid
- Het woord 'Noord' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.