Regen
Niet te verwarren met: regen |
Duits
Uitspraak
Woordafbreking
- Re·gen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Regen | die Regen |
genitief | des Regens | der Regen |
datief | dem Regen | den Regen |
accusatief | den Regen | die Regen |
Zelfstandig naamwoord
Regen, m
- regen
- «Morgen wird es Regen geben.»
- Morgen zal er regen zijn.
- «Morgen wird es Regen geben.»
Afgeleide begrippen
- Platzregen
- Regenbogen
- Regenguss
- Regenmantel
- Regenmenge
- Regenrinne
- Regenschauer
- Regenschirm
- Regentag
- Regentropfen
- Regenwald
- Regenwetter
- Regenwolke
- Regenwurm
- Regenzeit
- regenarm
- regenreich
- regnerisch
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.