Regen

Niet te verwarren met: regen

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  Regen    (hulp, bestand)
  • Geluid:  Regen    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈʀeːgŋ̩ /, / ˈʀeːɡŋ̩ /
Woordafbreking
  • Re·gen
enkelvoud meervoud
nominatief der Regendie Regen
genitief des Regensder Regen
datief dem Regenden Regen
accusatief den Regendie Regen

Zelfstandig naamwoord

Regen, m

  1. regen
    «Morgen wird es Regen geben.»
    Morgen zal er regen zijn.
Afgeleide begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.