Schlüssel
Duits
Uitspraak
- IPA: / ˈʃlʏsl̩ /
Woordafbreking
- Schlüs·sel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Schlüssel | die Schlüssel |
genitief | des Schlüssels | der Schlüssel |
datief | dem Schlüssel | den Schlüsseln |
accusatief | den Schlüssel | die Schlüssel |
Zelfstandig naamwoord
Schlüssel, m
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.