Schlüssel

Duits

Uitspraak
  • IPA: / ˈʃlʏsl̩ /
Woordafbreking
  • Schlüs·sel
enkelvoud meervoud
nominatief der Schlüsseldie Schlüssel
genitief des Schlüsselsder Schlüssel
datief dem Schlüsselden Schlüsseln
accusatief den Schlüsseldie Schlüssel

Zelfstandig naamwoord

Schlüssel, m

  1. sleutel
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.