aanbinden
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanbinden (hulp, bestand)
- IPA: / ˈambɪndə(n) / (3 lettergrepen)
- IPA: /ˈambɪndə(n)/
Woordafbreking
- aan·bin·den
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aan vz en binden ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanbinden |
bond aan |
aangebonden |
klasse 3 | volledig |
Werkwoord
aanbinden
- overgankelijk met bijvoorbeeld een koord, riem of touw bevestigen
- Voordat we gaan rijden moeten we de spullen in de laadruimte nog aanbinden.
- beginnen
- ▸ Natuurlijk had hij nu de strijd met Kron kunnen aanbinden, maar waarom zou hij? Het dorp zou de bedrijfsbelasting binnenhalen, op wiens land de windmolens ook stonden.[1]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
- aanbindbaar, aanbinder, aanbindster
Uitdrukkingen en gezegden
- de kat de bel aanbinden
- Kort aangebonden zijn
Stoett-10 [2]
- Waar het paard aangebonden is, moet het vreten
men moet zich naar de omstandigheden schikken
Spreekwoorden
- de strijd aanbinden: de strijd beginnen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord aanbinden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanbinden" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026334672
- ↑ www.dbnl.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.