aanmerkelijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanmerkelijk    (hulp, bestand)
  • IPA: /aˈmɛrkələk/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·mer·ke·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van aanmerken met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen aanmerkelijkaanmerkelijkeraanmerkelijkst
verbogen aanmerkelijkeaanmerkelijkereaanmerkelijkste
partitief aanmerkelijksaanmerkelijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

aanmerkelijk

  1. aanzienlijk, tamelijk veel, tamelijk groot
    • Hij had een aanmerkelijk belang in de firma. 
    • Auto's produceren een aanmerkelijk deel van de CO2 die mensen uitstoten. 
     ' De naderende wolkenbank was aanmerkelijk donkerder geworden, en op voorstel van Eva liepen ze op een drafje terug naar huis.[1]
     En aangezien hij in haar ogen een held was, steeg ik aanmerkelijk in haar achting.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanmerkelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
76 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Håkan Nesser
    “Herfst op Gotland” (2021), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535624
  2. Victoria Holt
    “Gevangene van de Pasja” (1989), Saga, ISBN 9788726484915
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.