aanname
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanname (hulp, bestand)
- IPA: / ˈanɑmə / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·na·me
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanname | aannamen, aannames |
verkleinwoord | aannametje | aannametjes |
Zelfstandig naamwoord
de aanname v / m
- een veronderstelling
- De aanname bleek onjuist te zijn.
- ▸ Nu moest hij constateren dat die aanname onjuist was geweest.[2]
- het aannemen
Synoniemen
- [1] uitgangspunt
Hyponiemen
- [2] balaanname
Afgeleide begrippen
- [2] aannamebeleid, aannamestop
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord aanname staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanname" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026334672
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.