aanslepen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanslepen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈanslepə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·sle·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanslepen
sleepte aan
aangesleept
zwak -t volledig

Werkwoord

aanslepen

  1. overgankelijk met moeite of in grote hoeveelheden aandragen
    • Ze hadden een flinke lading brandhout aangesleept uit het bos. 
  2. lang duren
    • De discussie sleept al lang aan. 
  3. achter zich ~: met zich meetrekken
    • Ze sleepte twee kinderen achter zich aan. 
     ' 'Heb je bedacht datje ooit weer zult kunnen lopen?' 'Misschien kan ik mijn ene voet achter mij aanslepen.[1]
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
aanslijpen

aanslepen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanslijpen
    • ...dat wij aanslepen. 
    • ...dat jullie aanslepen. 
    • ...dat zij aanslepen. 

Gangbaarheid

  • Het woord aanslepen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Victoria Holt
    “Minnares van de duivel” (1982), Saga, ISBN 9788726484731
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.