aanspreekbaar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanspreekbaar    (hulp, bestand)
  • IPA: /anˈspreɡbar/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·spreek·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen aanspreekbaaraanspreekbaarderaanspreekbaarst
verbogen aanspreekbareaanspreekbaardereaanspreekbaarste
partitief aanspreekbaarsaanspreekbaarders-

Bijvoeglijk naamwoord

aanspreekbaar

  1. toegankelijk, geneigd tot conversatie
    • Hij is echt niet aanspreekbaar. 
  2. bij bewustzijn
     ' 'Als Sammie weer aanspreekbaar is, wil je hem dan de groeten van me doen?' 'Natuurlijk.[1]
     Eerst moet ze erachter zien te komen of de bestuurder aanspreekbaar is.[2]
  3. (informatica) in staat tot het ontvangen en doorgeven van digitale communicatie (gezegd van modems)
    • De modems zijn niet meer direct aanspreekbaar doordat we de AT-commandoset hebben uitgeschakeld. 
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanspreekbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. “De schreeuw van het lam” (1994), Luitingh-Sijthoff , ISBN 902451990X
  2. “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026356186
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.