accentueren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: accentueren (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ac·cen·tu·e·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
accentueren |
accentueerde |
geaccentueerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
accentueren
- overgankelijk de nadruk leggen op
- overgankelijk nadruk verdelen over
- overgankelijk klemtoon aangeven
- overgankelijk sterk doen uitkomen
- ▸ Hij wreef stevig in zijn handen om zijn genialiteit als organisator te accentueren.[3]
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
- accentuatie, accentueerstift, accentuering
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord accentueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "accentueren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ accentueren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.