accent

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  accent    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑkˈsɛnt/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ac·cent
Woordherkomst en -opbouw
  • Te herleiden tot het Latijnse accentus, voltooid deelwoord van accinere, al dan niet via ontlening uit het Frans. [1] In de betekenis van ‘klemtoon’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord accent accenten
verkleinwoord accentje accentjes

Zelfstandig naamwoord

hetaccento

  1. (taalkunde) de manier waarop iemand de fonetische klanken uitspreekt
    • Zij heeft een West-Vlaams accent. 
     ‘Van Gooooo,’ klonk een tijdje later het trage zuidelijke Tennessee accent van Pogue, ‘Is er daar water?’[3]
  2. (taalkunde) een diakritisch teken dat op een geschreven klinker kan worden geplaatst
    • Er moet nog een accent op de letter e. 
  3. emfase, nadruk
    • Het accent zal liggen op het ontslagrecht. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord accent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
accent accents

Zelfstandig naamwoord

accent

  1. (taalkunde) accent [1,2]
  2. accent [3], emfase, nadruk
Synoniemen
  • [2] emphasis
vervoeging
onbepaalde wijs to  accent 
he/she/it  accents 
verleden tijd  accented 
voltooid
deelwoord
 accented 
onvoltooid
deelwoord
 accenting 
gebiedende wijs  accent 

Werkwoord

accent

  1. overgankelijk accentueren, het accent/de nadruk leggen op






Frans

Uitspraak
  • Geluid:  accent    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  accent     l'accent     accents     les accents  

Zelfstandig naamwoord

accent m

  1. (taalkunde) accent [1,2]
  2. accent [3], emfase, nadruk
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.