accumuleren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  accumuleren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ac·cu·mu·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘opeenhopen’ voor het eerst aangetroffen in 1524 [1]
  • Van het Engelse accumulate of het Franse accumuler, van het Latijnse 'accumulare' met het achtervoegsel -eren [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
accumuleren
accumuleerde
geaccumuleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

accumuleren

  1. overgankelijk opstapelen, verzamelen, opeenhopen, ophopen.
    • In deze periode accumuleerde de economie veel meer kapitaal dan daarvoor. 
  2. ergatief zich ophopen
    • Daar accumuleerde weer meer sneeuw en ijs in, waardoor het proces versterkt werd.  
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord accumuleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
90 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.