ache

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  ache (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /eɪk/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudengelse acan.
vervoeging
onbepaalde wijs to  ache 
he/she/it  aches 
verleden tijd  ached 
voltooid
deelwoord
 ached 
onvoltooid
deelwoord
 aching 
gebiedende wijs  ache 

Werkwoord

ache

  1. onovergankelijk pijn doen, zeer doen
    «In the morning his joints were always aching
    's Morgens deden zijn gewrichten altijd zeer.
  2. onovergankelijk verlangen
Afgeleide begrippen
Afgeleide begrippen
enkelvoud meervoud
ache aches

Zelfstandig naamwoord

ache

  1. pijn
    «The ache in his joints kept getting worse.»
    De pijn in zijn gewrichten werd alsmaar erger.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.