pijn

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pijn    (hulp, bestand)
  • IPA: /pɛin/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /pɛɪ̯n/
    • (Vlaanderen, Brabant): /pɛːn/
    • (Limburg): /pɛɪ̯n/
Woordafbreking
  • pijn
Woordherkomst en -opbouw
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord pijn pijnen
verkleinwoord pijntje pijntjes

Zelfstandig naamwoord

[A]depijnv/m

  1. (medisch) lichamelijk leed, veroorzaakt door ziekte of verwonding
    • De pijn bevindt zich in de streek rond de kuit. 
     Als toetje nam ik twee ibuprofen-pillen om de pijn in mijn voeten te verdoven en ik kroop met vermoeide benen in mijn slaapzak.[6]
  2. (medisch) geestelijk leed
    • De pijn om haar overleden echtgenoot bleef nog lang in haar ronddwalen. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • pijn doen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
pijnen

[A] pijn

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pijnen
    • Ik pijn. 
  2. gebiedende wijs van pijnen
    • Pijn! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pijnen
    • Pijn je? 
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord pijn pijnen
verkleinwoord pijntje pijntjes

Zelfstandig naamwoord

[B]depijnm

  1. (plantkunde) benaming voor naaldbomen uit het geslacht Pinus 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord pijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.