adar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  adar    (hulp, bestand)
  • IPA: /aˈdɑr/
Woordafbreking
  • adar
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

adar

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) twaalfde maand van het joodse jaar, in februari-maart (9×: Est. 3:7 +, Ezra 6:15); zesde maand bij telling vanaf Rosj Hasjana
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Joodse kalendermaanden:
  •  tisjri   (september/oktober)
  •  chesjvan   (oktober/november)
  •  kislew   (november/december)
  •  tevet   (december/januari)
  •  sjevat   (januari/februari)
  •  adar   (februari/maart)
  •  nisan   (maart/april)
  •  iar   (april/mei)
  •  sivan   (mei/juni)
  •  tammoez   (juni/juli)
  •  av   (juli/augustus)
  •  eloel   (augustus/september)
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'adar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.