afbrengen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afbrengen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • af·bren·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afbrengen
bracht af
afgebracht
zwak -cht volledig

Werkwoord

afbrengen

  1. iemand laten stoppen met wat hij denkt
    • Hij werd door een goed tegenvoorbeeld van zijn vooroordeel afgebracht. 
     Zij had haar plan getrokken en liet zich daar niet van afbrengen.[1]
  2. leveren van een prestatie
     'Ik breng het er niet best van af, hè? ' 'Je doet het prima, joh.'[1]
Uitdrukkingen en gezegden
  • het ergens levend afbrengen
iets overleven
  Toen de wapenstilstand ten slotte een aannemelijk vooruitzicht werd, begon de hoop het er levend af te brengen zelfs bij de grootste pessimisten post te vatten. [2] 

Gangbaarheid

  • Het woord afbrengen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.