afglippen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afglippen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • af·glip·pen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afglippen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afglippen
glipte af
afgeglipt
zwak -t volledig
  1. ergens vanaf glijden
  2. te snel of per ongeluk bepaalde dingen zeggen

Gangbaarheid

  • Het woord 'afglippen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
58 %van de Nederlanders;
63 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.