afkoop

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afkoop    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑfkop/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • af·koop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afkoop afkopen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deafkoopm

  1. betaling van een bedrag om een verplichting te beëindigen, of om van gezeur (afpersing) af te zijn
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
afkopen

afkoop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkopen
    • ... dat ik afkoop. 

Gangbaarheid

  • Het woord afkoop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.