aflaat

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aflaat    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑflat/
Woordafbreking
  • af·laat
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kwijtschelding van zonden’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • uit het Middelnederlands [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aflaat aflaten
verkleinwoord aflaatje aflaatjes

Zelfstandig naamwoord

deaflaatm

  1. (religie) een kwijtschelding van tijdelijke straffen die men zou moeten ondergaan na het sterven, binnen de rooms-katholieke traditie
    • In de middeleeuwen kochten veel mensen aflaten tegen woekerprijzen. 
Afgeleide begrippen
Hyponiemen
  • portiuncula-aflaat
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
aflaten

aflaat

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflaten
    • ... dat ik aflaat. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflaten
    • ... dat jij aflaat. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflaten
    • ... dat hij aflaat. 

Gangbaarheid

  • Het woord aflaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
83 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.