afliegen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afliegen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑfliɣə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • af·lie·gen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afliegen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afliegen
loog af
afgelogen
klasse 2 volledig
  1. beweren geen betrekking tot het genoemde te hebben
  2. verminderen door een leugen te vertellen
     Die baan heb ik gekregen, maar ik moest daarvoor wel acht jaar afliegen van mijn leeftijd. Ik heb pas veel later de waarheid verteld, toen ik promotie kreeg aangeboden juist op het moment dat ik de 65 naderde.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord 'afliegen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
27 %van de Nederlanders;
48 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron “Britse bejaarden klussen bij” (24/02/2004), De Standaard
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.