afpassen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afpassen    (hulp, bestand)
  • IPA: /'ɑfpɑsə(n)/
Woordafbreking
  • af·pas·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afpassen
/'ɑfpɑsə(n)/
paste af
/pɑstə 'ʔɑf/
afgepast
/'ɑfxəpɑst/
zwak -t volledig

Werkwoord

afpassen

  1. overgankelijk nauwkeurig afmeten
    • Voor dit experiment moet de hoeveelheid water goed afgepast worden. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afpassen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
83 %van de Nederlanders;
77 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.