afsnorren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afsnorren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • af·snor·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afsnorren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afsnorren
snorde af
afgesnord
zwak -d volledig
  1. van een pijl: met een suizend geluid de boog verlaten
  2. met een suizend geluid naderen

Gangbaarheid

  • Het woord 'afsnorren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
46 %van de Nederlanders;
71 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.