afstammelinge

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afstammelinge    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • af·stam·me·lin·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afstammelinge afstammelinges
verkleinwoord afstammelingetje afstammelingetjes

Zelfstandig naamwoord

deafstammelingev

  1. (familie) vrouwelijke bloedverwant in neerdalende lijn
     Zij was geen afstammelinge van de oudadellijke families en zelfs haar vrienden konden haar geen schoonheid noemen.[1]
     Gedurende drie dagen waande ik me het middelpunt van de attenties van een maskerdat ik voor een afstammelinge van de Tullia's of de Poppaea's hield, terwijl ik domweg de speelbal van een contadina was, een boerenmeisje zeg maar.[2]


Hyperoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord afstammelinge staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Polen : roman over de strijd van het Poolse volk door de eeuwen heen” (1984), Van Holkema & Warendorf , ISBN 9026978073
  2. De graaf van Monte-Cristo” (2007), L.J. Veen , ISBN 9789020413021
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.