afstappen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afstappen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑfstɑpə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • af·stap·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afstappen
stapte af
afgestapt
zwak -t volledig

Werkwoord

afstappen [1]

  1. ermee ophouden, ervan afzien
     Hij had meer dan twee weken rust genomen en besloot de PCT zuidwaarts voort te zetten, van Canada richting Mammoth, waar hij de trail had verlaten. Ik hoorde dat hij niet ver was gekomen op zijn South Bound (SOBO) avontuur. Je kunt snel je flow en ritme verliezen als je van de trail afstapt.[2]
  2. onovergankelijk omlaag stappen (van een fiets etc.)
  3. onovergankelijk uitstappen (uit een voertuig)
  4. op iets of iemand afstappen: lopend naar iets of iemand toelopen
     Toen hij op hen afstapte, was er direct de herkenning.[3]
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

deafstappenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord afstap

Gangbaarheid

  • Het woord afstappen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  3. All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.